Essays Caroline Pauwels

ESSAY CAROLINE PAUWELS

De Verlichting is van iedereen
(ingekorte versie van de Karel Poma-lezing – 2018)

De ene partij bedient zich ervan om de islam te treffen, de andere om xenofobie aan te klagen. Beide dwingen tot de keuze: voor of tegen de Verlichting. Maar hebben ze nog wel zicht op wat die Verlichting is en kan zijn? VUB-rector Caroline Pauwels verzet zich tegen het verdonkeremanen van een open traditie.

Het is mijn overtuiging dat de Verlichtingstraditie – het durven denken: de rede, de wetenschap, het humanisme en het possibilisme – vandaag de beste basis vormt om duurzaam het hoofd te bieden aan de existentiële onzekerheden van het leven.

Maar dan zullen we wel, in een samenleving die steeds diverser wordt, op een andere manier over de Verlichting moeten praten. Niet als een levensbeschouwing die in een bepaalde tijd, op een bepaalde plaats, in een bepaalde cultuur is ontstaan. Niet als een vorm van erfgoed. Maar wel als een houding, een manier van in het leven staan. We moeten de Verlichting tonen als een universele vorm van levenskunst, waarvan we elementen vinden in verschillende periodes in de geschiedenis en op verschillende plaatsen in de wereld. Als een open project.

Als we de Verlichting presenteren als de culminatie van een heel specifieke geschiedenis, in een specifieke regio, dan geven we meteen ook het signaal dat wie die geschiedenis niet deelt, er geen deel van kan uitmaken. Dan wordt de Verlichting, zoals populisten en nationalisten dat het liefst zien, exclusief, een manier om nieuwkomers buiten te sluiten.

Als we de Verlichting presenteren als levenskunst, dan is onze benadering inclusief: ook wie van elders komt, ook wie in een heel andere traditie staat, kan zich de levenskunst van de Verlichting eigen maken. Meer zelfs, wie in een andere traditie staat, wordt uitgenodigd om de overeenkomsten te zoeken tussen de antwoorden die vanuit zijn of haar traditie of geschiedenis worden gegeven, en de aanpak die eigen is aan de Verlichting.

Met andere woorden: we moeten de Verlichting uitdragen als een levende en open traditie, die ons, wat onze achtergrond ook is, geconfronteerd met de wisselvalligheden van het leven, zingeving, inspiratie en houvast kan bieden. Deze oefening impliceert dat de Verlichting niet langer westers is, als ze dat al ooit was, maar op termijn, in dialoog met de andere, evolueert naar universaliteit.

Daartoe is wellicht ook nodig dat we, zonder ons van onze historische wortels af te snijden, kritisch, maar met vertrouwen, naar ons verleden kijken. Anderen kijken immers ook naar dat verleden. En vanwaar je komt, maakt verschil uit voor hoe je kijkt. Zo is voor de meesten van ons de koloniale periode iets uit een andere tijd, waar we niet zoveel meer mee te maken hebben. Voor wie zijn wortels in Afrika heeft, is dat helemaal anders. Die verschillende manier van kijken moeten we, in de geest van het humanisme, begrijpen en respecteren.

De Nederlandse filosoof Bernard Delfgauw schreef: ‘Om te denken is er moed nodig tegenover zichzelf. Men moet ten aanzien van het eigen denken zowel kritiek hebben als vertrouwen. Ontbreekt dit vertrouwen, dan ontbreekt de moed om het eigen denken in gesprekken en a fortiori in geschriften te uiten. Ontbreekt de kritiek, dan ontbreekt de moed om zich met zijn eigen vooroordelen te confronteren.’

Kritisch, maar met vertrouwen naar ons verleden kijken, ook dus naar de geschiedenis van de Verlichting, en ook naar die van andere tradities.

Vandaag bestaat de neiging die tradities tegenover elkaar te plaatsen, elk met een verschillende, onveranderlijke en haast onverzoenlijke kern. Voor wie er zo naar kijkt, is de onvermijdelijke ‘botsing der beschavingen’ nooit ver weg. De Indiase Nobelprijswinnaar Economie Amartya Sen gebruikt voor die zienswijze de term ‘civilizational confinement’: de neiging mensen op te delen en op te sluiten in specifieke en onveranderlijke identiteiten.

Sen wijst erop hoe fout dit beeld is. Doorheen de geschiedenis stonden tradities altijd met elkaar in contact en wisselden ze ideeën en praktijken uit. Wat we de Zijderoute noemen, was als een snelweg die Azië en Europa verbond en waarlangs goederen, maar ook ideeën, circuleerden. Zo kwamen de Griekse sceptici, via centraal-Azië en India, in contact met noties en concepten uit het boeddhisme en bereikten wiskundige inzichten uit Indië, via Perzië en de Arabische wereld, Europa.

De idealen van de Verlichting staan altijd onder druk. Wellicht is dat onlosmakelijk verbonden met de menselijke conditie. Wie zelf durft te denken, beseft dat er altijd ook andere krachten zijn die aan ons trekken; krachten die allemaal wel ergens te maken hebben met een gebrek aan vastberadenheid, aan moed: loyauteit tegenover de eigen groep of overtuiging, conformisme en sociale druk, bijgeloof, vijand-denken.

Die altijd aanwezige tegenkrachten worden vandaag aangewakkerd door populistische leiders die bewust op die sentimenten inspelen, die voedsel geven aan de angst voor het onbekende, die de problemen uitvergroten om er zelf beter van te worden. En dan zijn er nog de alomtegenwoordige sociale media, die werken als een echokamer en mensen vooral bevestigen in hun ergste vrezen en vooroordelen.

Dat tij valt niet makkelijk te keren. Genuanceerde argumenten ketsen af op wie zwart-wit redeneert. Wat schiet je op met een zorgvuldig wikken en wegen van de feiten, als elk bericht dat onwelkom is, wordt gepareerd met de kreet fake news, wanneer cynisme en brute macht de toon zetten en redelijkheid als zwakheid wordt gezien.

En toch, denk ik, moeten we ook dan vertrouwen op de levenskunst van de Verlichting, en op haar bouwstenen: rede, wetenschap, humanisme en possibilisme.

Laat me beginnen met de rede. Schematisch gesteld meenden de Verlichtingsfilosofen dat het gebruik van verstand en rede tot een Verlichte samenleving zou leiden. Geen van de Verlichtingsfilosofen beweerde echter ooit dat mensen perfect rationele wezens waren of dat dienden te worden.

Waar het de Verlichtingsfilosofen om te doen was, was ons bewust maken van wat er gebeurde als we ons, in plaats van zelf na te denken, lieten leiden door het gezag van geloof of traditie. Maar dat belette ze niet om ons ook duidelijk te maken hoe gemakkelijk het eigen verstand zich laat leiden door de weg van de minste weerstand of door wat ons goed uitkomt.

Het beeld van de mens als rationele beslisser maakte in de loop van de 20e eeuw opgang binnen een deel van de economie. De sterk gekwantificeerde modellen waarmee economen aan de slag gaan, steunen op een vereenvoudigd theoretisch model van de ‘homo economicus’: een mens die zich bij zijn handelen enkel laat leiden door koele kosten en baten-afwegingen. Elke intelligente econoom zal je echter vertellen dat het om een hypothetische constructie gaat, niet om een waarheidsgetrouwe afbeelding van de realiteit.

De afgelopen decennia vond er in de psychologie heel wat baanbrekend onderzoek plaats dat leert dat mensen niet, of alleszins niet altijd, de soevereine beslissers zijn waarvoor de economische modellen hen houden. Mensen maken niet de hele tijd rationele afwegingen, zijn geneigd dingen te geloven die hen goed uitkomen, schatten risico’s vaak fout in, laten zich leiden door de meningen van anderen, sluiten zich af voor informatie die hen niet bevalt, laten zich manipuleren door de manier waarop dingen hen worden voorgesteld.

Deze inzichten sijpelen ook door naar de populaire media, waar ze dan vaak worden gepresenteerd als het ultieme bewijs dat het zinloos is te hopen dat mensen zich ooit door rede en verstand zouden laten leiden. Het is net omgekeerd: door beter zicht te krijgen op de mechanismen en de beperkingen van het menselijk denken, zijn we ook beter in staat ons te wapenen tegen denkfouten en slechte argumenten.

Hetzelfde geldt voor de terechte waarschuwingen van de Israëlische historicus Yuval Noah Harari voor de impact van artificiële intelligentie. Harari beschrijft hoe we binnenkort zullen moeten aanvaarden dat allerhande kennissystemen, gebaseerd op gigantische datastromen, beter geïnformeerd over ons zijn en betere beslissingen voor ons kunnen nemen, dan waar we zelf toe in staat zijn.

De gevolgen daarvan kunnen we vandaag nauwelijks inschatten. Sommigen verbinden er alvast de onttroning van de menselijke rede en dus van het ideaal van de Verlichting aan. Anderen zien al de onvermijdelijke machtsgreep van de artificiële intelligentie aankomen en robotten die ons tot slaaf maken. Ik betwijfel dat. Wel is het zaak erover te waken dat naarmate artificiële intelligentie krachtiger wordt, we verzekeren dat ze ook altijd gebruikt wordt om de mensheid te dienen. Dat is zeker een uitdaging, maar geenszins een onmogelijke.

Artificiële intelligentie en big data hoeven, net zo min als psychologisch onderzoek dat de valkuilen van het menselijk denken in kaart brengt, een onttroning van de menselijke rede in te houden. Integendeel, ze geven ons een beter zicht op onze mogelijkheden en beperkingen. Aan ons de verantwoordelijkheid om er goed gebruik van te maken.

Dat brengt me bij de tweede bouwsteen van het Verlichtingsdenken, de wetenschap. Ook daar stellen zich grote uitdagingen. De academische vrijheid staat onder druk: het statuut van de wetenschap en van de wetenschappers dreigt te worden ondermijnd.

De dagelijkse schimpscheuten, ook bij ons, van rechtse opiniemakers over ‘politiek-correcte’ wetenschappers die hun ideologische wensdromen voor werkelijkheid zouden nemen. Vlaamse ministers die de geloofwaardigheid van armoede-experten in twijfel trekken. Een onderzoekster die de ongelijke behandeling van gekleurde klanten in kledingwinkels in kaart brengt en van wie de integriteit in vraag wordt gesteld op basis van haar Marokkaanse afkomst.

Ook de linkerzijde hoort liever wat haar goed uitkomt en durft weleens een banvloek uit te spreken over onderzoekers die politiek onwelgevallige dingen beweren. Ieder van ons leeft in een bubbel, waarbinnen we elkaar in onze meningen bevestigen.

Ook binnen de wetenschap bestaat groepsconformisme. Dat conformisme maakt dat er soms op veilig wordt gespeeld en eerder ingezet wordt op onderzoek waarvan we zeker zijn dat het bij onze peers in de smaak zal vallen. Dat is menselijk, maar daar moeten we niet in berusten.

Precies daarom is het belangrijk dat wetenschappers altijd onthouden dat hun eerste loyauteit niet ligt bij hun overtuigingen of bij de mensen met wie ze bevriend willen blijven, maar bij de wetenschap. Als we ons willen teweerstellen tegenover diegenen die de wetenschap en de wetenschappers in een kwaad daglicht stellen, dan moet onderzoek altijd boven alle verdenking staan. Dan moeten we altijd goed weten wanneer we spreken met het gezag van de wetenschap en wanneer als burger, met een specifieke mening of overtuiging.

Versta me goed: ik pleit niet voor de onzijdigheid of de onpartijdigheid van de wetenschap. Ik stel dat ons sterkste argument tegen antiwetenschappelijke aanvallers precies is, dat we eerst en vooral goede wetenschap bedrijven. Dat wat we met onderzoeksresultaten aantonen, hen mogelijk onwelgevallig is, maar daarom niet minder stevig onderbouwd is. Als we wat dat betreft niet streng zijn voor onszelf, ondergraven we onze positie en die van de wetenschap.

We moeten ook met meer fierheid en overtuiging voor de wetenschap durven spreken. We moeten ons niet te goed voelen om wat we weten of hebben ontdekt, ook uit te leggen op zo’n manier dat een breed publiek beter begrijpt wat we doen.

Ik kom bij mijn derde bouwsteen, het humanisme. Op verschillende plaatsen in de wereld zien we de opgang van dictators en sterke leiders, wordt er met bewondering gekeken naar het Chinese economische model, naar de harde machtspolitiek van Poetin. En dat doet nogal wat mensen besluiten dat het humanisme zijn langste tijd heeft gehad.

Dan hoor je dat mensen zekerheid verkiezen boven ontplooiing, dat ze niet gemaakt zijn om vrij te zijn of zelf na te denken. Dat mensenrechten een luxe zijn, die je je als samenleving niet langer kunt permitteren in een wereld van schaarste, van crisis, van achteruitgang. Humanisten krijgen voor de voeten geworpen dat ze Gutmenschen zijn, dat het daarbuiten een harde wereld is en dat je maar beter leert je ernaar te gedragen.

De opgang van dat sombere mensbeeld, van die zero sum-mentaliteit, is gevaarlijk voor het humanisme. En dus moeten we tegengas geven, in de eerste plaats door erop te wijzen dat de nu zo populaire essentialistische aannames over ‘de ware aard van de mens’ meestal ideologisch geïnspireerd zijn. De afgelopen decennia hebben we dankzij de wetenschap veel bijgeleerd over onze soort. En wat we leerden, moet humanisten vertrouwen geven.

Volgens de evolutiebioloog Frans de Waal bepaalt de mate waarin we competitie en samenwerking aanmoedigen dan wel ontmoedigen, welk soort maatschappij ontstaat en daardoor ook welke mensen je krijgt. Als je, stelt hij, een samenleving wil baseren op competitie, kun je dat doen, en dan krijg je een harde samenleving waarin mensen elkaar als concurrenten zien. Wil je haar baseren op samenwerking, dan kun je dat ook, en dan krijg je wellicht mensen die meer bereid zijn om elkaar te helpen.

Dat is een belangrijk inzicht. Hoe meer we, dankzij het evolutie-denken, onze eigen soort beginnen te begrijpen, hoe groter de verantwoordelijkheid wordt. Mensen zijn sociale primaten die in groepsverband leven. Mensen hebben een aanleg zowel tot coöperatie als tot competitie. Welk van die twee eigenschappen we vrij baan geven, is een keuze die we zelf kunnen en moeten maken. We bepalen, door de wijze waarop we de samenleving inrichten, als het ware welk soort mensen we worden. Dat is een verantwoordelijkheid voor ieder van ons. Een verantwoordelijkheid die gevolgen heeft voor hoe we met elkaar omgaan, voor hoe we onze kinderen opvoeden, hoe we onze bedrijven en organisaties inrichten, hoe we politiek bedrijven.

Mijn vierde bouwsteen dan, het possibilisme. Er bestaat een hardnekkig vooroordeel dat maakt dat we onmiddellijk diepgang toedichten aan wie met een pessimistisch verhaal komt, terwijl we optimistische geluiden al gauw wegwuiven als zijnde oppervlakkig.

De afgelopen jaren verschenen publicaties als die van Steven Pinker of Hans Rosling die de zaak weer in evenwicht brengen. Er vallen immers ook heel wat succesverhalen te vertellen over de wereld van vandaag. In 1966 leefde de helft van de wereldbevolking in extreme armoede; vandaag is dat nog 9%. In de laatste 20 jaar zijn bijna alle kinderen ter wereld gevaccineerd tegen de belangrijkste ziekten. Vandaag maakt 60% van de meisjes in de lage-inkomstlanden hun lager onderwijs af. De stijging van de wereldbevolking zal over enkele decennia stilvallen; het aantal geboortes stijgt namelijk al jaren niet meer. We leven langer, zijn welvarender geworden en dat geldt ook voor de armste landen.

Uiteraard, benadrukken ook Pinker en Rosling, zijn niet alle problemen opgelost en zijn er landen die er veel moeilijker dan andere in slagen aan te pikken bij deze globale trends. Maar net het feit dat we er elders in geslaagd zijn problemen op te lossen die voor het grootste deel van onze geschiedenis als inherent aan het menselijk bestaan werden beschouwd, geeft moed en vertrouwen. Vanzelf zullen de dingen niet beter worden, maar we kunnen ze wel beter maken.

De boodschap van auteurs als Pinker en Rosling is belangrijk, zeker voor wie de idealen van de Verlichting deelt. De wereld gaat niet reddeloos ten onder, mensen kunnen leren van hun fouten en dat geeft hoop. Ik citeer Rosling: ‘Als mensen ten onrechte geloven dat er niets verbetert, dan concluderen ze misschien dat niets van wat we hebben geprobeerd werkt. En dan verliezen ze hun geloof in maatregelen die echt werken.’

Wat vandaag onmogelijk lijkt, is dat morgen misschien niet meer. De mensheid gaat vooruit, omdat sommigen zich dingen voorstellen die anderen onhaalbaar en utopisch lijken. Het terugbrengen tot onder de tien procent van het deel van de wereldbevolking dat in extreme armoede leeft, was nog niet zo lang geleden zo’n utopie. Vandaag is die utopie realiteit geworden.

Ik steek niet weg dat ook ik bij momenten door fundamentele twijfels word overvallen, dat ook ik me soms afvraag of het allemaal nog wel goed komt met mens en samenleving.

Ik heb het bijvoorbeeld bijzonder moeilijk als ik lees wat op sommige sociale media verschijnt over vluchtelingen, asielzoekers en migranten, maar ook over mensen die hier werden geboren, maar van wie de wortels elders liggen.

Ontmenselijking. Zoals collega en filosoof Marc Van Den Bossche schreef: ‘Eens de ander ontdaan is van zijn gelaat, kan hij het voorwerp worden van uitsluiting en geweld.’ De Holocaust, de genocide in Rwanda: vooraleer de anderen werden gedood, werden ze eerst gedegradeerd tot ‘ondermensen’, tot ‘kakkerlakken’. Eerst is er de ontmenselijking, dan volgt de vernietiging.

Van Den Bossche pleit ervoor om ontmenselijking te pareren met ‘hermenselijking’. Dat kunnen we, door de vreemde tot naaste te maken, door hem of haar een gezicht te geven, door naar diens concrete verhaal te luisteren, door ons te verplaatsen in de situatie van die andere, door de dialoog aan te gaan. ‘Dialoog betekent elkaar trachten te verstaan; een verstaan dat vervolgens een ander verstaan kan inhouden.’

Eén van de grondkenmerken van Europa is dat je altijd met anderen samenleeft; nergens vind je op zo’n klein oppervlak zoveel nationaliteiten, talen en culturen. Europeaan zijn betekent dan ook, zoals de filosoof Hans Gadamer schreef, dat je de ‘kans en de plicht’ hebt om ‘de kunst van het leven met anderen te leren’.

We zullen moeten zoeken naar een modus vivendi, naar manieren van vreedzaam leren omgaan met verschillen. En ook daarvoor vertrouw ik op de rede, de wetenschap, het humanisme en het possibilisme. Verlichting als levenskunst zal ons ook dienen te inspireren tot de kunst van het samenleven, van het vreedzaam leven met verschillen. Met anderen in pluraliteit leven is, zoals Hannah Arendt het formuleerde, een basisconditie om mens te worden.

Om die reden lijkt het me vandaag ook zo belangrijk om, als erfgenamen van de Verlichting, op de bres te staan voor het Europese project. Laten we toch niet vergeten dat het Europese project ontstond op de puinhopen van nationalisme en populisme. De Tweede Wereldoorlog was het gevolg van net die dingen die vandaag nu weer opgang maken: muren optrekken, grenzen toegooien, groepen uitsluiten. Natie tegen natie, volk tegen volk, staat tegen staat: haat en uiteindelijk geweld en oorlog.

Het Europese project is een experiment in de kunst van het samenleven. We kunnen ons niet veroorloven dat het met dat experiment fout afloopt.

De Verlichting ambieert universeel te zijn, niet nationaal. We bouwen aan de gezamenlijke toekomst van de mensheid, niet aan een of andere constructie tot meerdere glorie van het eigen volk, gericht tegen een ander volk.

Ik pleit er tenslotte voor om altijd weer de moed te blijven opbrengen om zelf te denken. Om kritisch, maar met vertrouwen naar de wereld te kijken. Sapere aude.

***

Essay Caroline Pauwels (2019)

‘Ode aan de verwondering’

‘Ik heb geen bijzondere talenten, ik ben alleen enorm nieuwsgierig.’ Zo relativeerde Albert Einstein de hem toegeschreven genialiteit. Grenzeloze nieuwgierigheid typeerde ook Leonardo da Vinci. Volgens zijn biograaf Walter Isaacson was de genialiteit van Leonardo ‘van een soort die we kunnen begrijpen en waar we zelfs van kunnen leren’. Wie als Leonardo wil zijn, moet vooral aandachtig observeren.

Van nature zijn we allemaal nieuwsgierig. Als je drie bent, is alles een wonder. Maar gaandeweg dooft het vuur van de nieuwsgierigheid. De dingen zijn nu eenmaal wat ze zijn.

Met de zomervakantie en langere reizen in aantocht wil ik hier een warme oproep doen om meer ruimte te maken voor verwondering.

Als je alles verwacht en op alles bent voorbereid, dan zal je nog zelden verwonderd zijn. Zo’n houding kenmerkt mensen die blasé zijn.

Momenteel onderga ik een reeks ingrijpende medische behandelingen en misschien net daarom moet ik denken aan die 6.052 jongeren – een pak meer dan vorig jaar – die zich hebben ingeschreven voor het zware toelatingsexamen arts dat volgende week plaatsvindt. Slagen én dan nog eens bij de besten zijn, het begint al voor je de opleiding aanvat. Ook de ijkingstoets bij de ingenieurs bepaalt of je al dan niet met zelfvertrouwen aan je studie kan beginnen.

We testen, we ijken, we meten, en dat biedt zeker houvast, maar dwingen we onze studenten niet te veel in een keurslijf? Is er nog wel voldoende plaats voor verwondering? En wat met bijna gediplomeerde geneeskundestudenten die plots te horen krijgen dat ze de specialisatie van hun keuze niet kunnen volgen? De plaatsen zijn beperkt. Al die inspanningen voor een droom die plots ver weg is. De verwondering gefnuikt.

Ode

De voorbije weken heb ik het belang en de unieke kracht van verwondering, nieuwsgierigheid en verbeelding kernachtig proberen te vatten in ‘Ode aan de verwondering’, een essay dat na de zomer bij Academia Press verschijnt. Verwondering is wat ons voortstuwt, waardoor we onze talenten ontplooien, onze grenzen verleggen en uiteindelijk geluk vinden in wat we doen.

De gulden regel voor het moderne stadsverkeer: vriendelijk blijven, maar altijd afstand houden. Zo’n houding laat weinig ruimte voor verwondering.

Het tegenovergestelde van verwonderd zijn, is verwachten. Als je alles verwacht en op alles bent voorbereid, dan zal je nog zelden verwonderd zijn. Zo’n houding kenmerkt mensen die blasé zijn, die zich een houding van bestudeerde, verveelde onverschilligheid aanmeten om zich te wapenen tegen het onverwachte.

Voor de klassieke socioloog Georg Simmel was blasé zijn zelfs een wezenskenmerk van de moderne stadsmens. Stadsmensen – en zelf ben ik er ook een – houden er doorgaans een onuitgesproken code op na. In tram of bus: niet staren, afstand houden van je medereizigers. Als iemand luidruchtig of emotioneel wordt: negeren en uit het raam kijken, vooral niet laten merken dat je iets merkt. De gulden regel voor het moderne stadsverkeer: vriendelijk blijven, maar altijd afstand houden. Zo’n houding laat weinig ruimte voor verwondering. In de plaats daarvan komt een gespeelde wereldwijsheid: been there, done that, bought the T-shirt.

 

Gutmenschen

Die onverschilligheid kan zich keren tegen mensen die wel nog verwonderd zijn. Dat zijn dan naïeve dromers of gutmenschen.

Wetenschap kan niet zonder verwondering en zonder verbeelding. De eminente natuurkundige Robbert Dijkgraaf, directeur van het Institute for Advanced Study in Princeton – hij werkt er in het voormalige kantoor van Einstein – en eredoctor van de VUB, formuleert het zo: ‘De wereld en de wetenschap zijn als een grote bouwdoos vol feiten, inzichten en begrippen. Het is de menselijke verbeelding die al die stukjes aan elkaar past en er een geheel van maakt.’

Laten we vooral de gave van de verwondering weer ontwikkelen, door onszelf te leren kennen, met anderen te praten, regelmatig iets te doen dat ons uit onze comfortzone haalt en van alles wat dagelijks is telkens weer iets bijzonders te maken

Of nogmaals Einstein: ‘De waarde van een universitaire opleiding ligt niet in het aanleren van feiten, maar in het oefenen van de geest om te denken.’

Geen denken zonder open geest. Een geest die altijd bereid is verwonderd te worden. Laten we dus vooral de gave van de verwondering weer ontwikkelen, door onszelf te leren kennen, met anderen te praten, regelmatig iets te doen dat ons uit onze comfortzone haalt en van alles wat dagelijks is telkens weer iets bijzonders te maken.

Het is voorwaar een wonderlijke wereld.